Meetkunde II: verschil tussen versies

Uit Wina Examenwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Karel Reynders (overleg | bijdragen)
DoWh4P <a href="http://uzmmmonxgifr.com/">uzmmmonxgifr</a>, [url=http://imljrvjgqprs.com/]imljrvjgqprs[/url], [link=http://lkpddvyidyue.com/]lkpddvyidyue[/link], http://jcqizzsrdwzn.com/
Regel 75: Regel 75:
##Veronderstel dat <math>f(u,v)=f_1(u)+f_2(v)</math> en <math>f_1(0)=f_2(0)=f_1^\prime (0)=f_2^\prime (0)=0</math>. Toon aan dat als <math>x</math> een minimaal oppervlak beschrijft, dat dan <math>f(u,v)=0</math> of <math>f(u,v)=\frac{1}{a}\ln\left(\frac{\cos(au)}{\cos(av)}\right)</math> met <math>a\in\mathbb{R}_0</math>.
##Veronderstel dat <math>f(u,v)=f_1(u)+f_2(v)</math> en <math>f_1(0)=f_2(0)=f_1^\prime (0)=f_2^\prime (0)=0</math>. Toon aan dat als <math>x</math> een minimaal oppervlak beschrijft, dat dan <math>f(u,v)=0</math> of <math>f(u,v)=\frac{1}{a}\ln\left(\frac{\cos(au)}{\cos(av)}\right)</math> met <math>a\in\mathbb{R}_0</math>.


=== 2008-06-13 ===
DoWh4P  <a href="http://uzmmmonxgifr.com/">uzmmmonxgifr</a>, [url=http://imljrvjgqprs.com/]imljrvjgqprs[/url], [link=http://lkpddvyidyue.com/]lkpddvyidyue[/link], http://jcqizzsrdwzn.com/
====Theorie====
#Deze vragen moesten worden verdedigd bij Joeri
##Definieer de begrippen ''lineair systeem van hypervlakken in'' <math>KP^n</math> en ''as van een lineair systeem''. Toon aan dat we m.b.v. het tweede een alternatieve definitie van het eerste kunnen geven.
##Gebruik deze begrippen om de veralgemeende duale wederkerigheid te formuleren en te bewijzen.
##Dualiseer de stelling van de trilineaire poollijn (oefenzitting 5 oefening 11).
###Bijvraag: maak een tekening.
###Bijvraag: als je bij deze stelling de rechte x op oneindig neemt, welke stelling krijg je dan?
#Deze vragen moesten worden verdedigd bij professor Dillen zelve. Zij <math>M \subset \mathbb{E}^3</math> een oppervlak, en zij <math>F: \mathbb{E}^3 \to \mathbb{E}^3</math> een isometrie.
##Toon aan dat <math>M'</math>  := <math> F(M)</math> een oppervlak is. (Hint: bewijs dat als <math>x</math> een oppervlaksegment is van <math>M</math>, <math>y</math> :=<math> F(x)</math> een oppervlaksegment van <math>M'</math> is)
##Zij  <math>F_{\star}</math> de geinduceerde lineaire afbeelding tussen de rakende ruimten. Toon aan dat <math>F_{\star}(T_pM)</math>  = <math> T_{F(p)}M'</math> voor alle <math>p \in M</math>. Toon dan aan dat als <math>\xi</math> de eenheidsnormaal is, dat <math>\xi' = F_{\star}(\xi)</math> een eenheidsnormaal op M' is.
##Toon aan dat <math>F_{\star}(Sw) = S'(F_\star(w))</math>.
##Besluit hieruit dat de Gauss kromming en de gemiddelde kromming isometrische invarianten zijn.
###Bijvraag: in de opgave staat niet wat precies bedoeld wordt met "Gauskromming is een isometrische invariant". Hoe heb je dit gedefinieerd?
 
====Oefeningen====
#Zij <math>\phi: \mathbb{R}P^1 \to \mathbb{R}P^1</math> een projectieve transformatie met minstens 1 vast punt. Zij <math>\phi \circ \phi = Id \not = \phi</math>. Bewijs dan dat <math>\phi</math> precies 2 vaste punten <math>A, B</math> heeft en dat voor <math>X \in \mathbb{R}P^1 \setminus \{A,B\}</math> de dubbelverhouding <math>(A,B,X, \phi(X))</math> niet afhangt van <math>X</math>.
#Zij <math>C=V(f)</math> met <math>f \in \mathbb{C}[x_0,x_1,x_2]</math> een veelterm van graad <math>\geq 3</math>.  Zij <math>h_f</math> de determinant van de matrix <math>( \frac{\delta^2 f}{\delta x_i x_j})_{i,j}</math>.
##Bewijs dat <math>h_f</math> een homogene veelterm is en dat we dus zin kunnen geven aan <math>C_h:=V(h_f)</math>.
##Bewijs dat: <math>h_f = \frac{n-1}{x_0}\begin{vmatrix} \frac{\delta f}{\delta x_0} & \frac{\delta f}{\delta x_1} & \frac{\delta f}{\delta x_2} \\ \frac{\delta^2 f}{\delta x_0 x_1} & \frac{\delta^2 f}{\delta x_1^2} & \frac{\delta^2 f}{\delta x_1 x_2} \\ \frac{\delta^2 f}{\delta x_2 x_0} & \frac{\delta^2 f}{\delta x_2 x_1} & \frac{\delta^2 f}{\delta x_2^2}\end{vmatrix}</math> en leid hieruit af dat elk dubbelpunt van <math>C</math> ook in <math>C_h</math> ligt. (Hint: gebruik de identiteit van Euler)
##Bewijs dat een enkelvoudig punt van <math>C</math> een buigpunt is dan en slechts dan indien het ook een punt is van <math>C_h</math>. (Hint: je mag hierbij veronderstellen dat <math>h_f</math> een projectieve invariant is en bijvoorbeeld het enkelvoudig punt <math>E_0</math> kiezen en de raaklijn in <math>E_0</math> <math>x_1=0</math>.)
##Bewijs dat een derdegraadskromme die minstens 1 punt heeft dat geen buigpunt is ten hoogste 9 buigpunten kan hebben.
##Zoek alle buigpunten van het folium van descartes (<math>x_1^3+x_2^3-3x_0x_1x_2=0</math>)
#Beschouw de kromme <math> C: x_1^3 + x_2^3 + x_0x_1^2 = 0</math> in <math>\mathbb{C}P^2</math>
##Geef een rationale parametrisatie <math>\phi: \mathbb{C} \cup \{\infty\} \to \mathbb{C}P^2</math> die een bijectie induceert tussen <math>\mathbb{C}</math> en de enkelvoudige punten van <math>C</math>.
##Geef de nodige en voldoende voorwaarden op <math>t_0, t_1, t_2</math> zodat voor verschillende complexe getallen <math>t_0, t_1, t_2</math> de raaklijnen aan <math>C</math>door <math>\phi(t_0), \phi(t_1), \phi(t_2)</math> concurrent zijn.


=== 2007-06-28 ===
=== 2007-06-28 ===

Versie van 6 mrt 2012 01:58

Professor Franki Dillen
Professor Franki Dillen
Joeri Van der Veken
Joeri Van der Veken

Het examen bestaat uit een deel theorie, mondeling te verdedigen, en een deel oefeningen die enkel schriftelijk uit te werken zijn. Het examen is openboek. Dillen is hierbij zeer los: je kan steeds gewoon rechtstaan om naar het toilet te gaan, of om drinken of eten uit een nabije automaat te halen. Je krijgt 5 uur om alle vragen op te lossen. Cursus Meetkunde I, schrijfgerief en rekenmachine zijn toegelaten. In 2007-2008 is een deel gegeven door Joeri Van der Veken. Deze heeft dan ook een deel van het examen afgenomen. In 2009-2010 waren er drie lesgevers: Joeri Van der Veken voor projectieve meetkunde, Hendrik Hubrechts voor de algebraïsche meetkunde en Professor Dillen gaf de differentiaalmeetkunde. De mondelinge vragen waren dan ook verdeeld over de drie.

Examens

2010-06-23

Theorie

  1. Als l1 en l2 rechten zijn in 𝔸2, met oneigenlijke punten P1 en P2 in de gecomplexifieerde ruimte (P2). Bewijs dan dat de hoek tussen l1 en l2 gelijk is aan 12|log(P1,P2,I,J)|, waarbij log de complexe logaritme is en I en J de isotrope punten (de punten op oneindig van een cirkel, als je de rechte x2=0 als oneigenlijke rechte neemt zijn I en J gelijk aan [(1,i,0)] en [(1,i,0)]).
  2. We definiëren de rechten li als xi=0 voor i = 0,1,2. We hebben een kromme C in P2 waartoe E0, E1 en E2 toe behoren en die in E0 de rechten l1 en l2, in E1 de rechten l0 en l2 en in E2 de rechten l0 en l1 als hoofdraaklijnen heeft.
    1. Wat is de laagste graad die C kan hebben en bewijs.
    2. Bewijs met Stelling 13 (pagina 146) dat de graad van een niet-ontaarde kromme C groter of gelijk is aan 5.
    3. Geef een voorbeeld van een kromme C met een zo laag mogelijke graad en bewijs dat de graad niet lager kan.
  3. Beschouw een oppervlak M𝔼3 gevormd door x(u,v)=α(u)+vβ(u), met α(u)𝔼3 voor alle u en β(u)T𝔼3 voor alle u. Ook weten we dat β(u)β(u)=1 en β(u)β(u)0.
    1. Bewijs dat de kromme γ(t)=α(t)+v(t)β(t) uniek is als γ(t)β(t)=0.
    2. Toon aan dat je x ook kunt schrijven als x(u,v)=γ(u)+vβ(u).
    3. Bewijs dat γ×β=pβ met p(u) en leidt daaruit af dat de gausskromming gelijk is aan K=p2(p2+v2)2.
    4. Bewijs vervolgens dat een plat regeloppervlak gelijk is aan een cilinder, een kegel of een raaklijnenoppervlak.

Oefeningen

    1. Bewijs dat als een projectieve afbeelding fGL(2,) met ff=Idf het spoor van f gelijk is aan 0.
    2. Stel dat ABC een driehoek is in 𝔼2, en P,Q en R drie collineaire punten op de rechte l (die verschillend is van AB, BC en CA). Dan zijn P=lAB, Q=lBC en R=lCA. Bewijs dan dat de rechten PC, QA en RB concurrent zijn als en slechts als er een projectieve transformatie g bestaat die voldoet aan de voorwaarden uit puntje (1) en die P, Q en R afbeeldt op respectievelijk P', Q' en R'.
    3. We hebben twee rechten l1 en l2 in (A)3 die loodrecht op elkaar staan. Vind een afbeelding die de oneigenlijke punten op de (gecomplexifieerde) ruimte op oneindig van deze twee rechten op elkaar afbeeldt.
    4. Gebruik punje (2) en (3) van deze vraag om aan te tonen dat de hoogtelijnen van een driehoek concurrent zijn.
  1. We hebben een rationale kromme C in P2 gegeven met x=2bt21+t2 en y=2bt31+t2.
    1. Bepaal de graad van C zonder t te elimineren.
    2. Bepaal de voorwaarden opdat drie punten van de kromme C met parameters t1, t2 en t3 collineair zijn.
    3. Bepaal de algebraische schrijfwijze van C.

2009-08-28

Ik heb erop gezet wat ik mij nog herinner... (mensen die kunnen aanvullen?) --Pieterrr 28 aug 2009 15:04 (UTC)

Theorie

Deze vraag moest verdedigd bij Joeri

    1. Definieer een poolhypervlak van een punt t.o.v. 2 Hypervlakken in Pn op 2 verschillende manieren.
    2. Bespreek de meetkundige constructie van de poollijn van een punt in P2.

Deze vragen moesten verdedigd bij professor Dillen

  1. Definieer de begrippen enkelvoudig en meervoudig punt voor een willekeurig punt P van een algebraïsche kromme C = V(F) in P2 aan de hand van het begrip snijpuntsmultipliciteit. Voer ook het begrip hoofdraaklijn in.
  2. Beschouw een x:U2M𝔼 waarvoor xu*xv=0 en xu*xu=xv*xv, Bewijs dan dat xuu+xvv=2EHξ (hint: bewijs eerst dat xuu+xvv normaal is)

Oefeningen

  1. Bepaal een projectieve P2P2 transformatie die de rechten x0+x1=0, x0+x2=0, x0+x1+x2=0, x1+x2=0 afbeeldt op x0+x2=0, x0+x1=0, x1+x2=0, x0+x1+x2=0, respectievelijk.
  2. ?
  3. ?

2009-06-24

Media:ExamenMeetkunde2bis.pdf

2009-06-17

Theorie

  1. Beschouw 𝔼3. Een kromme α(t) op een oppervlak is een hoofdkromme indien de afgeleide α(t) steeds langs een hoofdrichting ligt, m.a.w. als Sα(t) evenredig is met α(t) voor alle t (waarbij S de shape-operator voorstelt). Veronderstel nu dat een oppervlak M langs een kromme α(t) raakt aan een sfeer met straal R en middelpunt m. Toon aan dat α(t) een hoofdkromme is.
  2. Gegeven zijn een punt PPn en een hyperkwadriek ={[x]Pn|xTAx=0}. Dan definiëren we het poolhypervlak van P ten opzichte van als πP()={[x]Pn|pTAx=0}. Bewijs nu de volgende uitspraken.
    1. Het begrip poolhypervlak is een projectief invariant, m.a.w. ϕPL(n,):ϕ(πP())=πϕ(P)(ϕ()).
    2. Als P op het hyperkwadriek ligt, dan valt het poolhypervlak samen met het raakhypervlak aan in P.
    3. Het poolhypervlak is de meetkundige plaats van alle punten die harmonisch toegevoegd zijn aan P ten opzichte van l, waarbij l een variabele rechte is door P.

Oefeningen

  1. Zij ϕ:P2P2 een projectieve afbeelding en PP2.
    1. Toon aan dat volgende twee uitspraken equivalent zijn.
      1. Voor alle QP2 zijn P,Q,ϕ(Q) colineaire punten.
      2. Voor alle rechten l door P geldt dat ϕ(l)=l.
    2. Toon aan dat een punt P dat aan de voorwaarden van het voorgaande voldoet, een vast punt is.
    3. Toon aan dat dit punt uniek is in het geval ϕId.
  2. Beschouw twee viervlakken ABCD en ABCD in P2. Veronderstel dat P1=ABAB, P2=BCBC, P3=ACAC, P4=BDBD en P5=CDCD alle colineair zijn en dus op een gemeenschappelijke rechte l liggen. Toon aan dat dan ook P6=ADAD op deze rechte ligt.
  3. Bepaal de snijpunten en hun multipliciteiten van C1=V(x03+x132x0x1x2) en C2=V(x03+x13x2(x02+x12)).
  4. Beschouw een afbeelding x:2𝔼3:(u,v)x(u,v)=(u,v,f(u,v)).
    1. Bepaal hiervan de Gausskromming en de gemiddelde kromming.
    2. Veronderstel dat f(u,v)=f1(u)+f2(v) en f1(0)=f2(0)=f1(0)=f2(0)=0. Toon aan dat als x een minimaal oppervlak beschrijft, dat dan f(u,v)=0 of f(u,v)=1aln(cos(au)cos(av)) met a0.

DoWh4P <a href="http://uzmmmonxgifr.com/">uzmmmonxgifr</a>, [url=http://imljrvjgqprs.com/]imljrvjgqprs[/url], [link=http://lkpddvyidyue.com/]lkpddvyidyue[/link], http://jcqizzsrdwzn.com/

2007-06-28

Theorie

  1. Definieer het begrip harmonisch puntenviertal. Definieer vervolgens de poollijn van een punt P ten opzichte van twee rechten. Geef een alternatieve definitie voor poollijn. Bespreek vervolgens de meetkundige constructie voor de poollijn van een punt.
  2. Beschouw een oppervlak M𝔼3 en een oppervlaksegment x:U2M𝔼3 van M. Zij p=x(u0,v0)M
    1. Als α:IM:tα(t) een kromme is en p=α(t0), toon dan aan dat er een open deel I~I met t0I~ en een kromme β:I~IU2:tβ(t)=(u(t),v(t)) bestaat zodat α(t)=x(u(t),v(t)) voor elke tI~. (Hint: Gebruik dat x op een diffeomorfisme na lokaal van de vorm (u,v,f(u,v)) is.)
    2. Zij ξ het eenheidsnormaal vectorveld. We noteren de beperking ξ:I~T𝔼3:tξ(u(t),v(t)) ook door ξ. Toon aan dat ξ(t0)=S(α(t0)).
    3. Beschouw twee oppervlakken M1 en M2 die elkaar snijden in een reguliere kromme. Zij α:IU een parametrisatie van deze kromme. We zeggen dat α een hoofdkromme is van een oppervlak als en slechts als α een eigenvector is van de Shape-operator S. Veronderstel dat de normalen ξ1 en ξ2 van de oppervlakken op α een constante hoek θ maken met 0θπ. Als θ{0,π}. Toon aan dat ξ1S2(α)+ξ2S1(α)=0., waarbij Si de shape-operator van Mi is, en leid daaruit af dat α een hoofdkromme is van M1 als en slechts als α een hoofdkromme is van M2.

Oefeningen

  1. Vind alle projectieve transformaties ϕ:𝔽2P2𝔽2P2 zodat ϕ([(0,1,1)])=[(0,0,1)] en ϕ([(1,1,0)])=[(0,1,1)] en zodat de rechte met vergelijking x0+x1=0 wordt afgebeeld op x1+x2=0.
  2. Beschouw de stelling van de volledige vierzijde in het projectieve vlak. Als we één van de vier zijden als de rechte op oneindig nemen, formuleer dan de stelling in het affiene vlak, met enkel affiene begrippen. Maak een tekening.
  3. Zij 𝒞 een algebraïsche kromme in P2, gegeven door 𝒞f(x0,x1,x2)=0 waarbij f een veelterm van graad n is. Zij P=[(p0,p1,p2)]P2. Definieer de k-de poolkromme 𝒞P(k) van P ten opzicht van 𝒞 als 𝒞P(k)(p0x0+p1x1+p2x2)kf(x0,x1,x2)=0.
    1. Bewijs dat deze poolkromme een projectieve invariant is (invariant voor projectieve transformaties).
    2. Zij Q een -voudig punt van 𝒞 met l>k. Bewijs dat Q𝒞P(k).
    3. Bewijs polaire wederkerigheid: Q𝒞P(k)P𝒞Q(nk).
    4. Wat krijg je voor 𝒞P(1) als 𝒞 een ontaarde kegelsnede is? Bewijs.
  4. Zij f:0+ een functie die minstens twee maal differentieerbaar is. Zij x het omwentelingsoppervlak bepaald door f, dus x(u,v)=(u,f(u)cosv,f(u)sinv).
    1. Bepaal de Gausskromming en de gemiddelde kromming.
    2. Neem nu f(u)=eu2. Maak een schets van het omwentelingsoppervlak en bespreek de Gauskromming ervan aan de hand daarvan.

2006-06-19

Theorie

  1. Definieer de begrippen enkelvoudig en meervoudig punt voor een willekeurig punt P van een algebraïsche kromme C = V(F) in P2 aan de hand van het begrip snijpuntsmultipliciteit. Voer ook het begrip hoofdraaklijn in. Bespreek het geval dat P een dubbelpunt is grondig.
  2. Beschouw een oppervlak M𝔼3 en een oppervlaksegment x:U2M𝔼3 van M. Zij p=x(u0,v0)M
    1. Als α:IM:tα(t) een kromme is en p=α(t0), toon dan aan dat er een open deel I~I met t0I~ en een kromme β:I~IU2:tβ(t)=(u(t),v(t)) bestaat zodat α(t)=x(u(t),v(t)) voor elke tI~.
    2. Zij ξ het eenheidsnormaal vectorveld. We noteren de beperking ξ:I~T𝔼3:tξ(u(t),v(t)) ook door ξ. Toon aan dat ξ(t0)=S(α(t0)).
    3. Zij wTpM een raakvector met ||w||=1 en zij H het vlak door p, opgespannen door ξ(u0,v0) en w. Dan snijdt H het oppervlak M in de omgeving van p in een kromme. Stel dat α:IM een booglengteparametrisatie is van deze kromme, dus α(I)MH en stel dat p=α(t0) en w=α(t0). Toon aan dat de normale kromming in de richting van w gegeven is door k(w)=ϵκ(t0) waarbij κ de kromming is van α, ϵ=±1, in het bijzonder is ϵ=1 als ξ(t0)=N(t0) en ϵ=1 als ξ(t0)=N(t0), met N het hoofdnormaalveld van α.
    4. Interpreteer dit resultaat. Geef in het bijzonder commentaar over de normale kromming van minimale oppervlakken.

Oefeningen

  1. Elke projectieve transformatie φ:P2006P2006 heeft minstens 1 vast punt. Bewijs of geef een tegenvoorbeeld.
  2. Zij Pn een projectieve ruimte. Bewijs de volgende uitspraken (die we in de oefenzittingen gebruikt hebben):
    1. De doorsnede van 2 lineaire systemen in Pn is opnieuw een lineair systeem, met als as de som van de assen van de oorspronkelijke lineare systemen.
    2. De som van 2 lineaire systemen in Pn (gedefinieerd door de som van de overeenkomstige projectieve deelruimten van de duale ruimte te nemen) is opnieuw een lineair systeem, met als as de doorsnede van de assen van de oorspronkelijke lineaire systemen.
    1. Zij m0 een natuurlijk getal. Argumenteer dat de verzameling van alle algebraïsche krommen van graad m in P2 de structuur heeft van een projectieve ruimte. Schrijf de dimensie van deze ruimte in functie van m.
    2. Noteer met E0,E1,E2,E de standaard projectieve ijk in P2. Toon aan dat de verzameling van de vierdegraadskrommen in P2 door E0,E1 en E2, met keerpunten in E0 en E1 met respectievelijk keerraaklijnen E0E en E1E, een projectieve deelruimte vormt van de vierdegraadskrommen in P2 en bepaal haar dimensie.
  3. In 𝔼2 is een niet-ontaarde parabool P gegeven met daarop 3 onderscheiden punten X1,X2,X3. Toon aan dat de normalen op P in X1,X2 en X3 concurrent zijn als en slechts als het zwaartepunt van de driehoek X1X2X3 op de as van P ligt.
    Hint: kies een geschikte Euclidische ijk en werk met een rationele parametervoorstelling voor P.
  4. Zij M het oppervlak in 𝔼3 met vergelijking z=12(x2+y2)
    1. Bereken de gemiddelde kromming H en de Gausskromming K van M.
    2. Bereken infpMH en suppMH. Worden infimum en supremum bereikt? Zo ja, in welk punt?

2006-08-21

De vragen zijn niet zo volledig als vorige keer, ik had geen tijd om ze over te schrijven nu. Hopelijk zijn ze iets waard. Excuses voor eventuele fouten.

Theorie

  1. Zelfde als in eerste zit.
  2. Gegeven een compact oppervlak x:U2𝔼3 en een functie f:𝔼3:wf(w)=||w||2=ww. We gaan bewijzen dat er een punt bestaat op het oppervlak zodat de Gausskromming strikt negatief is.
    1. Definieer F:U:F(u,v)=f(x(u,v)). Neem een punt (u0,v0)U waar F maximaal is, met p=x(u0,v0) . Bewijs dat xTpM.
    2. Neem wTpM. Definieer h::th(t)=F(u0+tw1,v0+tw2). Bewijs dat lw1+2mw1w2+nw2w1w2R met l=l(x1,x2), Let wel dat de uitdrukking in het linkerlid misschien niet volledig correct is, maar het was alleszins iets van die strekking.
    3. Concludeer hieruit dat de kromming negatief is in dit punt.

Oefeningen

  1. Zij φ een projectieve transformatie van P1 zodanig dat φ(A1)=A2, φ(A2)=A3 en φ(A3)=A1.
    1. Bewijs dat φφφ de identieke transformatie is.
    2. Zij X een vast punt van φ. Bewijs dat (A1,A2,A3,X){eiπ3,eiπ3}.
  2. Zij Σa en Σb 2 lineare systemen van Pn zodat ze geen hypervlak gemeen hebben. Neem een hypervlak α uit Σa+Σb. Dan bestaat er een bundel hypervlakken die zowel α als een exemplaar uit Σa en Σb bevat. (Klopt deze vraag wel?)
    1. Dualiseer deze stelling naar (Pn)*.
    2. Dualiseer de stelling naar de assen van de lineaire systemen.
    3. Bewijs 1 van de 3 stellingen (de anderen volgen uit dualiteit).
  3. Wat is de meest algemene vergelijking van een kromme C in 𝔸2 die graad n heeft, waarbij het punt (0,0) een (n2)-voudig punt is, en waarvoor de n rechten aix+biy=0 asymptoten zijn?
  4. Een tractrice is een functie 0+0+ met limu0f(u)=c die voor elk punt u voldoet aan de volgende eigenschap: de afstand van f(u) naar de x-as, gemeten volgens de raaklijn, is c.
    1. Bewijs dat een tractrice voldoet aan volgende differentiaalvergelijking: (f)2=f2c2f2.
    2. Als we het omwentelingslichaam, verkregen door een tractrice te wentelen rond de x-as, beschouwen, dan is de Gausskromming van dit lichaam constant en strikt negatief (denk ik). Bewijs dit.