Lessen voor de 21ste eeuw: verschil tussen versies
Regel 92: | Regel 92: | ||
'''1) Om welke redenen moet het vroegere concept van een continue moederlijke – foetale placentaire bloedsomloop worden verworpen?''' | '''1) Om welke redenen moet het vroegere concept van een continue moederlijke – foetale placentaire bloedsomloop worden verworpen?''' | ||
TODO | |||
'''2) Zijn Medawars hypothetische mechanismen, die het ontbreken van een moederlijke immuunreactie tegen de halfvreemde foetus kunnen verklaren, nog relevant in het huidige onderzoek?''' | '''2) Zijn Medawars hypothetische mechanismen, die het ontbreken van een moederlijke immuunreactie tegen de halfvreemde foetus kunnen verklaren, nog relevant in het huidige onderzoek?''' | ||
TODO | |||
'''3) Geef enkele argumenten waarom de interactie tussen moeder en foetus eerder als een dialoog dan als een conflict dient te worden beschouwd.''' | '''3) Geef enkele argumenten waarom de interactie tussen moeder en foetus eerder als een dialoog dan als een conflict dient te worden beschouwd.''' | ||
TODO | |||
==12.03.2007 Norbert Vanbeselare: Integratie van 'minderheden'. Een pleidooi voor conceptuele zuiverheid== | ==12.03.2007 Norbert Vanbeselare: Integratie van 'minderheden'. Een pleidooi voor conceptuele zuiverheid== |
Versie van 17 mei 2007 07:57
Lessen voor de 21ste eeuw de vragen van 2006-2007:
Momenteel zijn we met een 8-tal 2li-/2lw-ers die regelmatig naar de lessen gaan (hallo Johan, Merel, Domi, Dean en Stijn!). Daarom is het een goed idee om alle vragen (en de antwoorden) hier te verzamelen en te beantwoorden. Moest je willen meehelpen, eigen jezelf dan een paar vragen toe.
Vragen: todo
Programma 2006-2007 (dertiende editie)
20.11.2006 Christoffel Waelkens Planeten bij andere sterren: de pluraliteit der werelden
1) Beschrijf de wetenschappelijke context van de controverse of Pluto het al dan niet verdient als 'planeet' geclassificeerd te worden.
- ons zonnestelsel:
- Eerst vier binnenste 'aardse' planeten (vast, klein, weinig H en He). (Mercurius, Venus, Aarde, Mars)
- Vervolgens vier 'reuzenplaneten' (gasvormig, groot, meer H en He). (Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus)
- Daartussen en daarna is er telkens een gordel met kleine objecten.
- Van die buitenste gordel (de Kuipergordel) is Pluto één van de grote objecten.
- Het was wel historisch het eerste dergelijke object dat ontdekt werd, doordat men zijn baan kon berekenen uit de invloed op de baan van een grote planeet. Hierdoor is het bij zijn ontdekking binnengehaald als negende planeet, maar nu men de laatste tijd meer vergelijkbare objecten ontdekt heeft, heeft het die status weer verloren. Recent is zelfs duidelijk geworden dat Pluto niet het grootste is van die objecten.
2) Bespreek hoe ons beeld over andere planetenstelsels mede wordt bepaald door selectie-effecten verbonden met de mogelijkheden tot waarnemen.
- de detectietechnieken voor extrasolaire planeten werken beter voor een bepaald type van planeten, en daardoor vindt men er zo meer.
- De meest succesvolle techniek om extrasolaire planeten te detecteren tot nu toe, bestaat er bijvoorbeeld in om te zoeken naar een ster die lijkt te roteren rond een massacentrum dat dicht bij de ster gelegen is. Dit wijst op de invloed van een planeet met een dichte baan rond de ster. Deze techniek werkt echter beter voor grote sterren met dichte banen, omdat dan de invloed het grootst is, en het is niet verwonderlijk dat men zo vooral dergelijke (reuzen-)planeten vindt.
- het waarnemen van kleine, Aarde-achtige planeten is moeilijker en vereist andere technieken en meer gevoelige apparatuur en we weten dus eigenlijk nog niet goed in welke mate dergelijke planeten voorkomen buiten ons zonnestelsel.
3) In welke mate kunnen we uitspraken doen over hoe gewoon een planetenstelsel als het onze is ?
- Bij de zoektocht naar extrasolaire planetenstelsels wordt een groter dan verwachte diversiteit aan configuraties van planetenstelsels gevonden. Het proces van de vorming van planetenstelsels dat sterrenkundigen redelijk goed dachten te begrijpen blijkt veel complexer te zijn dan verwacht.
- Nieuwe hypotheses over processen die te pas komen bij de vorming van planetenstelsels, zoals inwaartse en uitwaartse migratie van planeten laten veel mogelijke uitkomsten toe. Er is dan ook nog veel nood aan onderzoek van ontstaansscenario's van planetenstelsels door modellering om meer te kunnen zeggen over de waarschijnlijkheid van verschillende uitkomsten van dit proces.
- Een systeem zoals het onze, met een planeet zoals de Aarde, van de juiste grootte en op de juiste afstand van een ster, is voorlopig nog niet gevonden. UPDATE Op woensdag 25 april 2007 is er een 'aardse planeet gevonden'. Sterrenkundigen hebben voor het eerst buiten ons zonnestelsel een planeet ontdekt waar leven mogelijk lijkt. De planeet, 581 c, heeft een daarvoor geschikte omvang en er heersen temperaturen met een gemiddelde waarde tussen de 0 en 40 graden Celsius. Volgens de gangbare theorie is er waarschijnlijk een atmosfeer en water in vloeibare vorm.
27.11.2006 Pierre Jacobs Biodiesel
1) Leg het verschil uit tussen groene en rode kooldioxide (ref: boek p. 45 onderaan, 46 bovenaan)
- Bij het proces van fotosynthese nemen planten koolstofdioxyde op uit de atmosfeer. De anorganische koolstof wordt omgezet in organische koolstof in het plantenweefsel, en de zuurstof wordt weer vrijgegeven. Wanneer later deze biomassa verbrandt wordt, wordt de organische koolstof uit het plantenweefsel terug omgezet in anorganische koolstofdioxyde, en komt de bij de fotosynthese opgenomen energie terug vrij. Netto is er bij dit proces geen koolstofdioxyde bijgekomen in de atmosfeer, en heeft de plant, samen met het verbrandingsproces, dus gefungeerd als een soort zonnecel. De koolstofdioxyde die vrijkomt bij de verbranding van biomassa, wordt 'groene' koolstofdioxyde genoemd, omdat hij kan gerecycleerd worden via fotosynthese en dus geen netto-bijdrage levert aan de koolstofdioxyde in de atmosfeer en aan het broeikaseffect.
- Anderzijds komt bij de verbranding van fossiele brandstoffen wel 'extra' koolstofdioxyde in de atmosfeer, die niet eerder (op korte termijn) eruit is opgenomen. Het gebruik van deze fossiele brandstoffen verhoogt dus netto het gehalte koolstofdioxyde in de atmosfeer, en versterkt het broeikaseffect. Deze koolstofdioxyde wordt daarom 'rode' koolstofdioxyde genoemd.
2) Vergelijk het verschil in eigenschappen tussen petrodiesel en biodiesel
3) Wat zijn de problemen met petrodiesel en biodiesel als brandstof bij vriestemperaturen (ref: boek p. 54-55)
- Veel soorten biodiesel hebben een relatief hoog smeltpunt. Ze kunnen bij temperaturen rond bijvoorbeeld -5°C al onbruikbaar worden in normale motoren.
- Bij petrodiesel bestaat dit probleem ook, maar petrodieselsoorten voor gebruik bij lage temperaturen worden vooraf gedeparafineerd: parafines met hoog stolpunt worden verwijderd uit het mengsel zodat het stolpunt van de resterende brandstof wordt verlaagd.
- Voor sommige courante soorten biodiesel is het probleem erger dan bij petrodiesel, en wordt een proces van winterisatie gebruikt als oplossing. Dit houdt in dat men de brandstof op een lage temperatuur brengt, en componenten die vast worden bij die temperatuur laat uitzakken. Zo houdt men een mengsel over dat beter bruikbaar is bij lage temperaturen.
04.12.2006 Patricia Bijttebier De ontwikkeling van psychische problemen. Kwetsbaarheid en weerbaarheid
1) In traditionele psychiatrische classificatiesystemen wordt voor elke psychische stoornis een set van criteria geformuleerd waaraan persoon moet voldoen om de diagnose te krijgen. Hierbij wordt doorgaans geen specificaties van leeftijd gegeven: om een bepaalde stoornis te diagnosticeren bij een zevenjarige worden dezelfde criteria gebruikt als om eenzelfde stoornis te diagnosticeren bij een zeventigjarige. Vanuit een ontwikkelingspsychopathologisch standpunt is dit problematisch. Leg uit.
- In de ontwikkelingspsychopathologie bestudeert men het ontstaan van psychiatrische problemen.
- Eén observatie die daarbij gemaakt wordt is dat veel vormen van gedrag op een bepaalde leeftijd "normatief" zijn. Zo is het voor een kind op een bepaalde leeftijd normaal om in zekere mate verlatingsangst te vertonen (denk aan een een baby van een jaar die in zijn wieg blijft wenen tot zijn mama komt en terug begint te wenen wanneer ze weggaat). Op latere leeftijd is dat echter helemaal niet meer normaal.
- In dit kader moeten de criteria voor psychische stoornissen ook rekening houden met de leeftijd van de patiënt. Bepaalde vormen van gedrag zijn op een bepaalde leeftijd perfect normaal, maar op andere leeftijden indicaties van bepaalde psychische stoornissen.
2) Het feit dat risicofactoren elkaar versterken onderstreept de zinvolheid en het belang van preventie- en hulpverleningsprojecten. Verduidelijk.
- Uit psychopathologisch onderzoek blijkt dat het tegelijk voorkomen van meerdere risicofactoren het risico op het ontstaan van psychische problemen sterk verhoogt. De risicofactoren versterken elkaar.
- Wanneer men dan echter via preventie en hulpverlening bij groepen jongeren één of meer risicofactoren kan wegnemen of afzwakken, kan dit een groot effect hebben. Het risico op psychische problemen daalt dan namelijk enorm bij kinderen bij wie meerdere risicofactoren spelen.
3) Stel u het volgende voor. Er gebeurt een gewelddadige overval op een bankkantoor terwijl er drie klanten aanwezig zijn. De klanten worden een tijdlang gegijzeld en raken pas na een periode van doodsangst uit hun benarde situatie verlost. Na afloop reageren de drie erg verschillend op wat ze meegemaakt hebben: de eerste heeft het gebeurde snel verwerkt en kan vrijwel meteen het gewone leven weer opnemen; de tweede heeft wat meer moeite, heeft een week ziekteverlof nodig maar herpakt zich daarna vrij goed; de derde is de eerste dagen in een shock en heeft nog wekenlang last van concentratieproblemen, nachtmerries en flashbacks wat aanleiding geeft tot de diagnose posttraumatische stress-stoornis. Wat zijn volgens u mogelijke verklaringen voor het feit dat drie mensen die identiek dezelfde traumatische gebeurtenis meemaakten zo verschillend reageren ?
- Dit is een illustratie van een fenomeen dat men observeert in de psychopathologie, namelijk dat van de "multifinaliteit". Hiermee bedoelt men dat psychische problemen op verschillende manieren het gevolg zijn van complexe, dynamische interacties tussen allerhande factoren. Eenzelfde risicofactor kan bij verschillende personen radicaal andere gevolgen teweegbrengen. Men stelt dat op elk moment de weerbaarheid van een individu tegen psychische problemen bepaald wordt door de balans van ongunstige risicofactoren en positieve, beschermende invloeden.
11.12.2006 Stefaan Cuypers: Morele verantwoordelijkheid in de analytische wijsbegeerte
1) Wat is de belangrijkste objectie tegen de zwakke, epistemische voorwaarde voor morele verantwoordelijkheid en welke repliek kan de subjectieve visie erop geven ?
2) Moet een persoon beschikken over alternatieve handelingsmogelijkheden om moreel verantwoordelijk te kunnen zijn voor haar of zijn daden? Waarom (niet) ?
3) Waarom zijn de epistemische voorwaarde en de vrijheidsvoorwaarde in de wijsgerige analyse van morele verantwoordelijkheid niet voldoende ?
18.12.2006 Johan Menten: Palliatieve zorg
Merel doet deze wel
12.02.2007 Wim Moesen: Sociaal kapitaal en economische welvaart
Merel doet deze wel
19.02.2007 Marie-Claire Foblets: Multiculturaliteit en recht
1.Identificeer een aantal ontwikkelingen die het vandaag zo moeilijk maken om een middels recht en juridische oplossingen een zo rechtvaardig mogelijk beleid te voeren in de multiculturele samenlevingscontext.
2.Wie is bevoegd inzake multiculturele samenlevingsvraagstukken? Waar wordt het beleid gevoerd?
3. Wat zijn volgens u belangrijke recente initiatieven die het beleid inzake migratie en integratie zoeken te hertekenen? Geef ook de beperkingen van die initiatieven aan. Identificeer een aantal knelpunten die daarbij onopgelost blijven.
26.02.2007 Philip Dutré: Computer Graphics. De zoektocht naar digitaal visueel realisme
1) Verklaar welke impact de Wet van Moore heeft op de informatietechnologie.
De Wet van Moore stelt dat het aantal transistoren op een computerchip elke 18 a 24 maanden verdubbelt. Of nog, de snelheid van computers verdubbelt elke 18 a 24 maanden, deze snelheid kent dus een exponentieel verloop. Dit heeft als gevolg dat de complexiteit van de computerprogrammas zeer snel verhoogd kan worden. Complexere programmas vragen echter ook een langere ontwikkelingstijd, dus wanneer een programma een ontwikkelingstijd nodig heeft van een 5tal jaren, dan moet dat programma ontwikkeld worden naar de hardwarenormen die binnen 5 jaar gaan gelden. Hierdoor moet een softwareontwikkelaar zeer vooruitdenkend zijn. Meer specifiek voor computer graphics, zijn er binnen een aantal jaar weer nieuwere en complexere technieken mogelijk die nu niet snel genoeg kunnen worden berekend om in real-time te gebruiken.
2) Wat zijn de drie belangrijke stappen die nodig zijn om een fotorealistisch beeld te genereren m.b.v. de computer?
Eerst moet de driedimensionale scene wiskundig beschreven worden. Dit kan bijvoorbeeld door een collectie van veelhoekmodellen (meshes) gedaan worden. Elk van de objecten die in de scene staat heeft ook een beschrijving nodig van de materiaaleigenschappen die van toepassing zijn op dat object. Deze drukken de wisselwerking met het licht uit, of het materiaal mat of glanzend is, of het translucent is of niet, ... Naast de modellering van de scene moet ook het licht en de camera in de scene geplaatst worden.
Ten tweede moet men deze scene gaan renderen. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door stochastische ray tracing. Door elke pixel gaat men een straal schieten, dewelke dan gevolgd wordt doorheen de scene. Maar per botsing met het object zijn er een oneindig aantal richtingen waarin de straal kan gevolgd worden. Daarom noemt het stochastische raytracing, men gaat uit dit oneindig aantal stralen een paar stralen kiezen. Hoe groter de steekproef van de gevolgde stralen is, hoe nauwkeuriger het resultaat is. M.b.v. een aantal optimisaties kan de grootte van deze steekproef al kleiner zijn, bijvoorbeeld door stralen naar de lichtbron te kiezen i.p.v. random stralen.
Ten laatste moet het resultaat weergegeven worden op de display. Dit is niet evident omdat het interval van lichtintensiteiten dat de display ondersteunt veel kleiner is dat het interval van lichtintensiteiten die men in het echt aanschouwt. Een gewone lineaire mapping is ook niet mogelijk omdat dan een sterk belichte scene moeilijk kan onderscheiden worden van een zwak belichte scene. Hiervoor bestaan er tone-mapping technieken die het "echte" licht op een realistische wijze gaan mappen op de lichtintensiteiten van de display.
3) Op welke manier kan men reele en virtuele elementen op een geloofwaardige en consistent manier in computerbeelden samenbrengen?
Theoretisch is dit gemakkelijk. De reele en virtuele elementen moet op dezelfde wijze belicht worden. Praktisch is dit zeer moeilijk. Om virtuele elementen in reele scenes te plaatsen moet men het licht in de reele scene opmeten en deze toepassen op de virtuele elementen. Om reele elementen in virtuele scenes te plaatsen moet men vele fotos nemen van de reele elementen om per pixel een lichtmodel op te stellen dit kan dan gebruikt worden in de herbelichting van de reele elementen in de virtuele scene.
05.03.2007 Robert Pijnenborg: De placenta: dialoog tussen moeder en foetus
1) Om welke redenen moet het vroegere concept van een continue moederlijke – foetale placentaire bloedsomloop worden verworpen?
TODO
2) Zijn Medawars hypothetische mechanismen, die het ontbreken van een moederlijke immuunreactie tegen de halfvreemde foetus kunnen verklaren, nog relevant in het huidige onderzoek?
TODO
3) Geef enkele argumenten waarom de interactie tussen moeder en foetus eerder als een dialoog dan als een conflict dient te worden beschouwd.
TODO
12.03.2007 Norbert Vanbeselare: Integratie van 'minderheden'. Een pleidooi voor conceptuele zuiverheid
1) Wat zijn de voornaamste conceptuele verwarringen in het Belgische acculturatiedebat ?
- De termen vreemdeling, immigrant en allochtoon worden door elkaar gebruikt
- Vreemdeling: verblijft in België maar heeft Belgische nationaliteit niet
- Immigrant: heeft zijn/haar oorspronkelijke verblijfplaats (tijdelijk of permanent) verlaten
- Allochtoon: woont in België maar voelt zich verbonden met en definieert zich als etnisch-culturele minderheidsgroep
- De eerste 2 gaan niet op voor 2e/3e generatie zogenaamde vreemdelingen
2) Het Vlaamse acculturatiedebat is sterk gepolariseerd. Welke zijn daarvan de kwalijke gevolgen en illustreer je antwoord met relevante elementen uit dit hoofdstuk
3) De discussie i.v.m. de acculturatieproblematiek is in België pas vanaf ongeveer 1980 echt op de politieke agenda verschenen. Nochtans waren er daarvoor ook reeds een aanzienlijk aantal immigranten in ons land. Hoe zou je deze verandering kunnen verklaren ?
Voor +- 1974
- men had werkkrachten nodig om bv. in de mijnen te werken
- deze mensen gingen tijdelijk blijven
- verlengenden arbeidsvergunning, beter voor hen, beter voor werkgevers
vanaf +- 1974
- werkloosheid
- immigratiestop
- mensen immigreerden toch nog omwille van gezinshereniging/gezinsvorming
- in 1980: duidelijke procedure voor gezinshereniging
19.03.2007 Jan Tytgat: Moderne drugs: oude wijn in nieuwe zakken?
1) Beschrijf de klassieke groepen van psychotrope stoffen.
Staat duidelijk in de samenvatting: http://www.hiw.kuleuven.be/ned/lessen/programma.htm
2) Wat is verslaving, tolerantie en derving?
Verslaving:
- hard drug
- overweldigende drang om gebruik verder te zetten
- opdrijven dosis
- psychische en fysische afhankelijkheid (met derving)
- vb: Heroïne
Tolerantie:
- soft drug
- verlangen voor verder gebruik
- geen opdrijving dosis
- psychische afhankelijkheid
- geen derving
- vb: cannabis
Derving:
- Zeer sterk missen van iets
- Fysische oorzaak
3) Wat is een ‘designer drug’?
- variatie op bestaande drug-moleculen
- om wet te ontduiken
- effect van bestaande drugs namaken
- marketingstrategie
nadelen:
- mensen weten niet wat ze eigenlijk echt gebruiken
- effect lijkt mss op een bepaalde drug, maar heeft mss bijkomende nadelige effecten
26.03.2007 Patrick Develtere: Ontwikkelingssamenwerking: geven we goed voor het goede doel?
Zijn hier examenvragen van ? Indien het die vragen zijn die één voor één worden uitgewerkt in de samenvatting: zie samenvatting: http://www.hiw.kuleuven.be/ned/lessen/programma.htm