Algemene Economie
http://static.flickr.com/55/136291731_1fdc4cadf6.jpg |
Algemene Economie - Kiezen is verliezen
- Meerkeuze
- 4 uur, 40 vragen
- -1/3 voor foute antwoorden
- +1 voor juiste antwoorden
- -0 voor blanco antwoorden
- Mondelinge verduidelijking
Vragen
Vragen komen recht uit de bundel. Gelieve het formaat voor elke vraag te volgen. Juiste antwoorden niet direct in de vraag aanduiden, maar onder de vraag met een redenering waarom dit antwoord juist is. Bedoeling is natuurlijk dit allemaal zelf op te lossen en dan na te kijken en eventueel aan te vullen. Ook door het verdedigen / afbreken van antwoorden bekomt men dieper inzicht in de economische wetenschap.
--RubenV 19 mei 2006 21:10 (CEST)
Meer vragen op http://www.wina.be/~stevenl/2ki/files/eco_examen.rar --Stevel 24 mei 2006 18:15 (CEST)
Meerkeuzevragen 1
1 t.e.m. 10
1) Vertrek van de volgende marginale kostenfunctie: (x = hoeveelheid geproduceerd)
In dat geval geldt dat:
- (A) TK =
- (B) GVK (gemiddelde variabele kost) =
- (C) GVK =
- (D) de TK noch de GVK kunnen berekend worden.
Oplossingen:
Wie: Willem 21 mei 2006 11:23 (CEST)
Wat: A, want: het is allesinds niet B & C aangezien ge voor GVK de Gemiddelde Kost & den gemiddelde vaste kost(: GVK(x) = GK(x) - GFK(x)) of de variabele kost (: GVK(x)= VK(x)/x) nodig hebt, en die kunt ge niet afleiden uit de Marginale Kost.
Voor kleine verandering wordt de marginale kost bepaald als afgeleide van de totale kost:
Wie: Stevel 24 mei 2006 17:19 (CEST)
Wat: D, want: "Is de MK bij A niet gelijk aan . Het antwoord is volgens mij dus D, omdat de constante bij TK niet gekend is."
2) Hieronder ziet u een korte termijn productiefunctie.
Het verloop van deze productiefunctie:
- (A) komt niet overeen met de wete van de variabele marginale opbrengsten
- (B) is het gevolg van eerst toenemende, dan afnemende schaalopbrengsten
- (C) is het gevolg van een eerst toenemende en daarna afnemende productiviteit van de productiefactor arbeid gegeven een constant gebruik van de andere productiefactoren
- (D) is het gevolg van eerst afnemende en dan toenemende schaalopbrengsten
3) Welke uitspraak is niet correct als je weet dat zowel in de productie van graan als vlees arbeid en de grond de enige productiefactoren zijn
- (A) de verschuiving van de transformatiecurve van T naar T´ kan het gevolg zijn van een algemene toename van de productiviteit van de productiefactor arbeid
- (B) Het is niet zonder meer duidelijk dat de consumptiebundel B voor het land in kwestie een betere combinatie is dan A
- (C) gegeven transformatiecurve T is het punt C niet bereikbaar
- (D) gegeven transformatiecurve T´ houdt het punt C in dat een gedeelte van de beschikbare grond of werkkrachten niet of verkeerd gebruikt is.
Oplossingen:
Wie: Willem 29 mei 2006 12:42 (CEST)
Wat niet:
- B, want: punten OP een transformatiecurve/productiemogelijkhedencurve kunnen niet met elkaar vergeleken worden
- C, want: nogal duidelijk
- D, want: C is een punt dat ineffecient is. Er kan dus meer graan of/en vlees geproduceert worden.
Wat wel:
- A, want: als graan 100% is of vlees is 100% dan worden allen productiefactorn 100% ingezet voor dit goed. Een toename van de productiefactor arbeid over de 100% is dus onmogelijk.
4) Overtypen!
5) Overtypen!
6) Overtypen!
7) Overtypen!
8) Overtypen!
9) Overtypen!
10) Overtypen!
11 t.e.m. 20
11) Overtypen!
12) Overtypen!
13) Overtypen!
14) Overtypen!
15) Overtypen!
16) Overtypen!
17) Overtypen!
18) Overtypen!
19) Overtypen!
Meerkeuzevragen 2
1 t.e.m. 10
1) Overtypen!
2) Overtypen!
3) Overtypen!
4) Overtypen!
5) Overtypen!
6) Overtypen!
7) Overtypen!
8) Overtypen!
9) Overtypen!
10) Overtypen!
11 t.e.m. 20
11) Overtypen!
12) Overtypen!
13) Overtypen!
14) Overtypen!
15) Overtypen!
16) Overtypen!
17) Overtypen!
18) Overtypen!
19) Overtypen!
20) Overtypen!
Meerkeuzevragen 3
1 t.e.m. 10
1) Overtypen!
2) Overtypen!
3) Overtypen!
4) Overtypen!
5) Overtypen!
6) Overtypen!
7) Overtypen!
8) Overtypen!
9) Overtypen!
10) Overtypen!
11 t.e.m. 20
11) Overtypen!
12) Overtypen!
13) Overtypen!
14) Overtypen!
15) Overtypen!
16) Overtypen!
17) Overtypen!
18) Overtypen!
19) Overtypen!
20) Overtypen!
21 t.e.m. 30
21) Overtypen!
22) Overtypen!
23) Overtypen!
24) Overtypen!
25) Overtypen!
26) Overtypen!
27) Overtypen!
28) Overtypen!
29) Overtypen!
30) Overtypen!
31 t.e.m. 40
31) Overtypen!
32) Overtypen!
33) Overtypen!
34) Overtypen!
35) Overtypen!
36) Overtypen!
37) Overtypen!
38) Overtypen!
39) Overtypen!
40) Overtypen!
41 t.e.m. 50
41) Overtypen!
42) Overtypen!
43) Overtypen!
44) Overtypen!
45) Overtypen!
46) Overtypen!
47) Overtypen!
48) Overtypen!
49) Overtypen!
50) Overtypen!
51 t.e.m. 60
51) Overtypen!
52) Overtypen!
53) Overtypen!
54) Overtypen!
55) Overtypen!
56) Overtypen!
57) Overtypen!
58) Overtypen!
59) Overtypen!
60) Overtypen!
61 t.e.m. 70
61) Overtypen!
62) Overtypen!
63) Overtypen!
64) Overtypen!
65) Overtypen!
66) Overtypen!
67) Overtypen!
68) Overtypen!
69) Overtypen!
70) Indien de prijs van een bepaald goed daalt van 1,24 euro naar 1,19 euro en de gevraagde kwantiteit stijgt van 30 naar 35 dan is de vraag:
- (A) elastisch
- (B) inelastisch
- (C) perfect inelastisch
- (D) perfect elastisch
Oplossingen:
Wie: RubenV 20 mei 2006 14:36 (CEST)
Wat: A, want: We berekenen de prijselasticiteit van de vraag, die is: . De twee perfecte elasticiteiten komen enkel voor bij respectievelijk 0 en -oneindig, vraagelasticiteit < -1 == elastisch.
71 t.e.m. 80
71) Overtypen!
72) Overtypen!
73) Overtypen!
74) Overtypen!
75) Overtypen!
76) Overtypen!
77) Overtypen!
78) Overtypen!
79) Overtypen!
80) Overtypen!
81 t.e.m. 90
81) Overtypen!
82) Overtypen!
83) Overtypen!
84) Overtypen!
85) Overtypen!
86) Overtypen!
87) Overtypen!
88) Overtypen!
89) Overtypen!
90) Overtypen!
91 t.e.m. 99
91) Overtypen!
92) Overtypen!
93) Overtypen!
94) Overtypen!
95) Overtypen!
96) Overtypen!
97) Overtypen!
98) Overtypen!
99) Overtypen!
Voorbeeld vragen toledo
Hoofdstuk 1
1) Welke uitspraak is fout?
- (A) Mensen handelen volgens economisten rationeel indien ze een keuze maken die niet door een andere keuze kan verbetered worden.
- (B) In een economische benadering wordt altruïsme niet uitgesloten, omdat het voordeel voor andere één van de dimensies kan zijn van de verlangens die de beslissingen drijven.
- (C) De resultaten van een ecomische analuse zijn slechts geldig voorzover de agenten over een hoge graad van intelligentie beschikken.
- (D) Indien de marginale baat van een verandering van de keuze groter is dan de marginale kost van de verandering, dan is de keuze verbeterbaar.
Oplossingen:
Wie: Willem 29 mei 2006 12:03 (CEST)
Wat niet:
A, want: rationeel = indien de mens zijn situatie kan verbeteren door zijn keuze aan te passen, zal hij dit ook doen.
D , want: de winst is maximaal als marginale kost = marginale opbrengst
Wat wel:
C, want: lijkt mij intuitief fout
Wie: --Ben 29 mei 2006 13:01 (CEST)
Info: al·tru·ïs·me
het altruïsme; afleiding(en): altruïstisch, altruïst
levenshouding van iemand die zijn handelwijze laat bepalen door de
belangen van anderen
Wat
C, want: er is in de cursus helemaal niet gesproken over intelligentie, enkel rationaliteit. En das nie hetzelfde!
2) Een student beschikt over 7 dagen om voor 3 vakken te studeren. Onderstaande tabel geeft het verwacht aantal punten indien zij aan elk vak het vermelde aantal dagen besteedt. Het maximaal aantal dagen dat men aan een vak kan besteden is 6. Het maximum voor ieder vak is 100. (a,b,c) betekent dat a,b,c dagen respectievelijk aan vak 1, 2 en 3 worden besteed. De doelstelling is het puntentotaal te maximaliseren. Welke uitspraak is fout?
- (A) De opportuniteitskost van een keuze is de waarde van de verloren gegande beste alternatieve aanwending
- (B) Indien de student (3,2,2) overweegt, dan is de opportuniteitskost van een dag besteed aan vak3 gelijk aan 13
- (C) Indien de student (3,2,2) overweegt, dan is de opportuniteitskost van een dag besteed aan ieder van de vakken telkens kleiner dan de bijdrage van deze dag tot het puntentotaal
- (D) De student bekomt het hoogste percentage door voor(3,2,2) te kiezen
Oplossingen:
Wie: Willem 29 mei 2006 12:18 (CEST)
Wat niet:
A, Per definitie
C,
- vak3: het verschil tussen 1dag en 2dagen = 13 en de opportuniteitskost = 12(het hoogste getal dat bij vak 1 en 2 bijkomt als we een dag extra aan deze vakken besteden). 13 > 12 => OK
- vak2: het verschil tussen 1dag en 2 dagen = 13 en de opportuniteitskost = 12. 13 > 12 => OK
- vak1: het verschil tussen 2 en 3 dagen = 13 en de opportuniteitskost = 11. 13 > 11 => OK
D, klopt
Wat wel:
C, want: de opportuniteitskost is gelijk aan 12. De beste keuze is dan een extra dag aan vak1 te besteden en het verschil tussen 3dagen en 4 dagen is gelijk aan 12
Hoofdstuk 2
1) Stel dat de vraag naar fruit bij een aanbod onder normale weersomstandigheden, prijsinelastisch is. Bij een kleine daling van het aanbod onder iets minder gunstige weersomstandigheden stelt men ceteris paribus vast dat het inkomen van de fruitboer
- (A) Altijd stijgt
- (B) Altijd daalt
- (C) Stijgt indien de vraag naar fruit een luxegoed is
- (D) Daalt indien de vraag naar fruit een normaal goed is
Oplossingen:
Wie: Willem 29 mei 2006 17:35 (CEST)
Wat niet :
- C & D, want: normaal of luxe goederen doen er hier helemaal niet toe.
Wat wel:
- B de vraag is inelastisch dus de hoeveelheid en de prijs zullen in dezelfde richting bewegen. De hoeveelheid daalt dus de prijs ook
2) Auto's en benzine zijn complementen, benzine en LPG zijn substituten. Aanbod- en vraagcurves van auto's en brandstoffen hebben een normaal verloop. Welke situatie zal zich ,ceteris paribus, voordoen, na een verhoging van de accijns op benzine?
- (A) Zowel auto's als LPG worden duurder
- (B) Zowel auto's als LPG worden goedkoper
- (C) Auto's worden duurder, LPG wordt goedkoper
- (D) auto's worden goedkoper, LPG wordt duurder
Oplossingen:
Wie: Willem 29 mei 2006 19:22 (CEST)
Wat : D Doordat de de benzine "duurder" wordt, zal de vraag naar auto's verminderen. Dit komt omdat autos en benzine complementen zijn. Omdat de vraag afneemt zullen autos goedkoper worden. LPG is een substituut voor benzine en de vraag zal dus verhogen. Door de verhoogde vraag zal LPG duurder worden
Hoofdstuk 4
1) Stel dat de indifferentiecurves, zoals in de figuren van het handboek met q2 op de y-as en q1 op de x-as, dalende covexe functies zijn. Voor een consiment die beschikt over het budget y voldoet de combinatie (q1,q2) aan
|MSV|> p1/p2
als delta duidt op een marginale verandering. Welke uitspraak is juist?
- (A) door een vermindering van q1 met delta en door q2 met (p1*delta)/p2 te vermeerderen blijft het budget ongewijzigd en stijgt het nut zodat de keuze(q1,q2) verbeterbaar is tenzij q1=0
- (B) door een vermeerdering van q1 met delta en door q2 met (p1* delta)/p2 te verminderen blijft het budget ongewijzigd en stijgt het nut zodat de keuze(q1,q2) verbeterbaar is tenzij q2=0
- (C) door een vermindering van q1 met delta en door q2 met (p1*delta)/p2 te vermeerderen blijft het nut ongewijzigd en dalen de uitgaven zodat de keuze(q1,q2) verbeterbaar is tenzij q1=0
- (D) door een vermeerdering van q1 met delta en door q2 met (p1*delta)/p2 te verminderen blijft het nut ongewijzigd en dalen de uitgaven zodat de keuze(q1,q2) verbeterbaar is tenzij q2=0
Oplossingen:
Wie: Willem 29 mei 2006 19:58 (CEST)
Wat niet :
- A & C, want: Dat de |MSV| > p1/p2 betekent dat de indifferentiecurve sneller daalt dan de budgetcurve, dus moet q1 vermeerderen en niet verminderen
Wat wel: Als de bewerking (q2 met (p1* delta)/p2 te verminderen) op dezelfde indifferentiecurve terecht komt dan (D) anders als die bewerken op een indifferentiecurve met een hogere nutsfunctie terecht komt (B)
2) Beschouw een consument die het inkomen verdeelt tussen 2 normale goederen waarvoor de marginale substutievoet dalend is. Welke uitspraak is fout?
- (A) De vraag naar beide goederen stijgt altijd indien beide prijzen dalen.
- (B) De vraag naar beide goederen daalt altijd na de prijsstijging van één goed.
- (C) Na de prijsstijging van goed 1 minimeert men de kosten om het oorspronkelijke nutsniveau te behouden. In vergelijking tot de beginsituatie daalt de vraag naar goed 1 en stijgt de vraag naar goed 2
- (D) Bij een prijsverandeing meet het subtitutieeffect de verandering in de vraag indien bij de nieuwe prijs na een inkomenswijziging het oorspronkelijke nut zou behouden blijven en meet het inkomenseffect de verandering in de vraag indien het inkomen teruggebracht wordt op het werkelijke niveau.
Oplossingen:
Wie: Willem 29 mei 2006 20:08 (CEST)
Wat niet :
- A, want: de budgetrechte verschuift en de budgetverzameling vergroot. De nutsfunctie verschuift naar rechts boven.
- C, want: bekijk figuur 4.15 in boek maar vanuit het perspectief dat de prijs van de CD's stijgt
- D, want: ksnap die 2 termen niet(subtitutieeffect en inkomenseffect). Ze staan in de slides van hfst4 "uitgelegd". als iemand die is ff deftig kan uitleggen?
Wat wel: B bekijk figuur 4.15 in boek maar vanuit het perspectief dat de prijs van de CD's stijgt