Meetkunde 1

Uit Wina Examenwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Examens

2006-06-15

Theorievragen:

    • Definieer rotatie in de Euclidische ruimte 𝔼3 en bespreek uitvoerig.
    • Classificeer alle oriëntatiebewarende isometriën van 𝔼3.
    • Definieer en bespreek het Frenet-apparaat (referentiestelsel, kromming) van vlakke krommen. Geef en bewijs ook de formules van Frenet voor vlakke krommen.
    • Geef en bewijs de karakterisatie van cirkels aan de hand van hun kromming.

Oefeningen:

  1. Zij A1,A2,A3 drie punten van 𝔸2.
    • Bewijs dat er een uniek drietal punten B1,B2,B3 bestaat, zodat A1 het midden is van B1 en B2, A2 het midden is van B2 en B3 en A3 het midden is van B3 en B1.
    • Als A1,A2 en A3 affien onafhankelijk zijn, geef en bewijs dan een methode om B1,B2 en B3 te construeren.
    • Zij θ en p𝔼2. Definieer in 𝔼2 de rechten l1=(0,0)+vct{(cosθ,sinθ)} en l2=p+vct{(cosθ,sinθ)}. Zij S1 de spiegeling rond de rechte l1 en S2 de spiegeling rond de rechte l2. Bewijs dat S2S1 een translatie is, en bepaal ook de vector waarover getransleerd wordt.
    • Bewijs dat elke translatie in 𝔼2 geschreven kan worden als samenstelling van twee spiegelingen. Is deze ontbinding uniek?
  2. Beschouw een booglengtegeparametriseerde kromme β:𝔼2 met als intrinsieke vergelijking κ(s)=es+bgtg s2. Welke van de vier volgende afbeeldingen geeft (een deel van) het beeld van β weer? Motiveer je antwoord. (Dan zijn vier grafieken gegeven. Het antwoord is te vinden door de grootte van de kromming als s± te bekijken, samen met de observatie dat de kromming van teken verandert.)
  3. Beschouw de kromme α:𝔼3:t(sin(t2),sin(t2),cos(t2)). Bepaal de kromming en de torsie van deze kromme.

2005-06-??

(Wiskunde, reeks 1)

Theorievragen:

  1. Definieer "schroefbeweging" en "rotatie" in 𝔼3 en geef uitgebreid commentaar.
    Bewijs dan dat elke oriëntatiebewarende isometrie van 𝔼3 een translatie of schroefbeweging is.
  2. Formuleer en bewijs de congruentiestelling voor booglengtegeparametriseerde vlakke krommen.

Oefeningen:

    • Gegeven zijn affiene deelruimten S = p + V en T = q + W van 𝔸n, met ST=. Toon aan dat de dimensie van de kleinste affiene deelruimte van 𝔸n die S en T omvat gelijk is aan dim(V + W) + 1
    • Beschouw in 𝔸5 de vlakken gegeven door x2=0, x4=0, x5=1 enerzijds en x1=0, x4=1, x5=0 anderzijds. Bepaal de kleinste affiene deelruimte van 𝔸5 die deze vlakken omvat.
  1. Gegeven is de isometrie F:𝔼2𝔼2:(p1p2)(3/54/54/53/5)(p1p2)+(31).
    • Welk type isometrie uit de classificatie is F?
    • Beschrijf deze isometrie volledig: geef centrum en hoek voor een rotatie, spiegelas en translatiedeel in de richting van de as voor een schuifspiegeling.
  2. Bekijk de booglengtegeparametriseerde vlakke kromme β(s)=(0scos(lnt)dt, 0ssin(lnt)dt).
    Verifieer dat de evoluut van deze kromme eveneens booglengtegeparametriseerd is.
  3. Zij β:0+𝔼3:sβ(s) een boogelengtegeparametriseerde kromme met κβ>0 en definieer α(s)=β(s)sβ(s).
    • Verifieer dat α regulier is, maar niet noodzakelijk booglengtegeparametriseerd.
    • Stel dat α een vlakke kromme is. Bewijs dat β een cilinderschroeflijn is.

Theorievragen

Een lijst met theorievragen die Professor Dillen reeds gesteld heeft, afkomstig uit de examenvragenbundel van Cudi.

Euclidische meetkunde

  1. Je mag zeker een vraag verwachten waarbij je ofwel de oriëntatiebewarende ofwel de oriëntatieomkerende isometrieën van 𝔼2 of 𝔼3 moet classificeren.
  2. Definieer rotatie in 𝔼2 en 𝔼3.
  3. Definieer spiegeling en bewijs dat het een isometrie is.
    • Definieer schroefbeweging en rotatie in 𝔼3 en geef uitgebreid commentaar.
    • Bewijs dan dat elke oriëntatiebewarende isometrie van 𝔼3 een translatie of schroefbeweging is.
  4. Zij F:𝔼n𝔼n een willekeurige afbeelding. Bewijs dat F een isometrie is als en slechts als d(F(p), F(q)) = d(p,q) voor alle p,q𝔼n.
  5. Bewijs de volgende stelling: Zij F een isometrie. Dan bestaat er juist één isometrie G en juist één translatie tb zodat
    • F=tbG
    • V(G)
    • G*b=b
    Bovendien is dan ook tbG=Gtb en V(G) is een affiene deelruimte in de richting van ker(F*I).

Krommen

  1. Geef het Frenetstelsel voor vlakke krommen en formuleer de congruentiestelling. Vergelijk het Frenetstelsel van congruente krommen met dat van booglengtegeparamatriseerde krommen.
  2. Bewijs dat een reguliere kromme in 𝔼3 een vlakke kromme is als en slechts als de torsie 0 is.
    • In 𝔼2. Toon aan dat de kromming de kromme volledig bepaalt.
    • Definieer gesloten krommen en de rotatie-index en verklaar hoe de rotatie-index bepaald kan worden uit de kromming.
    • Definieer de cirkelschroeflijn en de cilinderschroeflijn en verklaar de naamgeving.
    • Geef de nodige en voldoende voorwaarden voor de kromming en torsie zodat een reguliere kromme een cilinderschroeflijn is.
    • Definieer het Frenet-referentiestelsel voor ruimtekrommen en bewijs de formules van Frenet.
    • Formuleer en bewijs de congruentiestelling voor ruimtekrommen.
  3. Formuleer en bewijs de congruentiestelling voor booglengtegeparametriseerde vlakke krommen.
  4. Rechten realiseren de kortste afstand tussen twee punten. Behandel uitvoerig.

Tussentijdse toetsen

2006-04-??

  1. Geef een basis voor de richting van de volgende affiene deelruimte van 𝔸4:
    x1x3x4=1
    x1+x22x3=1
    x2x3+x4=2
    x1+3x24x3+2x4=5
  2. Zij S een niet-lege deelverzameling van 𝔸n. Toon aan: S is een affiene deelruimte van 𝔸n als en slechts als voor elk tweetal punten p, q van S de verbindingsrechte pq tot S behoort.
  3. Zij b, c twee vaste punten in 𝔸2 en L een vaste rechte die bc snijdt in p. Toon aan dat de zwaartepunten van de driehoeken abc, waarbij a varieert op L \ {p}, steeds tot een vaste rechte behoren. Doe dit
    • analytisch;
    • synthetisch.
    (Voor het synthetisch bewijs mag je alle eigenschappen uit de cursus en de oefenzittingen gebruiken, maar zeg er wel bij welke eigenschap je gebruikt.)