Wijsbegeerte (oud)

Uit Wina Examenwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Dit vak werd tot en met juni 2005 door een andere prof gegeven.

HIW!?

HIW (Hoger Instituut voor Wijsbegeerte)
Kardinaal Mercierplein 2
3000 Leuven


Kom dus niet 5 minuten voor je vertrekt tot de conclusie dat je niet weet waar je moet zijn!!

Het examen

Dit verloopt mondeling. Elk uur komt een groepje van studenten binnen. Enkele uren vertraging zijn mogelijk. Het leuke is wel dat de prof aan het praten is met een mede-student in hetzelfde lokaal als waar je de vragen aan het oplossen bent. Als je dus een vraag niet goed weet, hoef je enkel je oren te spitsen en te luisteren naar de zinnige/onzinnige antwoorden die gezegd worden. Dit was toch voor mij de truc om een aha-erlebnis te krijgen en zo het stuk uit de cursus voor de geest te halen.

Het examens bestaat uit twee vragen, die waarschijnlijk uit de lijst van vragen komen die op Toledo staat. Cortois stelt wel bijvragen, dus enkel de lijst vragen leren is niet echt voldoende. Bijvraagjes kunnen ook zijn in de aard van wat zou Plato over die filosoof/dat idee denken? Verbanden kunnen leggen in de cursus is dus een belangrijk pluspunt. Probeer niet alleen de vraag zelf te beantwoorden, maar duidt ook de context en bespreek bijvoorbeeld de ideeën van de filosofen waarover sprake, ook al wordt daar niet expliciet naar gevraagd. Het kan in je voordeel zijn zelf alle mogelijke verbanden uit de cursus proberen te leggen in je voorbereiding, en die dan er meteen bij te zeggen; Hij kan je dan niet meer verrassen ermee in een bijvraag, waardoor je er echt diep op in zou moeten gaan. Overloop zelf bijvoorbeeld de grote filosofen en denk na of ze ergens een mening kunnen hebben over het onderwerp van je vraag.

Cortois is de kalmte zelve tijdens het mondeling. Als je het antwoord op een bijvraag niet meteen weet, zal hij je op weg proberen te zetten. Luister dan goed naar zijn uitleg (die redelijk lang kan zijn, niet panikeren), en probeer erop in te pikken.

Tip 1: je mag kiezen welke vraag je begint te bespreken, begin best met de vraag die je het best kan, Cortois zal daar dan op inspelen, en veel bijvragen daarover stellen, en als je die redelijk goed kan antwoorden, dan zal hij niet zoveel meer vragen over de tweede vraag.

Tip 2: als je een voorbeeld uit de bijlagen kan aanhalen is dat altijd een pluspunt, dus zeker doen als je nog een weet. Maar de bijlagen zijn geen te kennen stof, hij stelt er nooit expliciet vragen over.

Examenvragen

Het examen bestaat uit twee vragen, en de kans is groot dat die uit de lijst met typevragen komen. Bijvoorbeeld, het examen voor Wiskunde, 2006-06-22 14h bestond uit de volgende vragen:

  1. Wat betekent 'les animaux-machines'?
  2. Welk bezwaar heeft Popper tegen het instrumentalisme?

Typevragen 2007

  1. Zowel voor Plato als voor Aristoteles is echte kennis inzicht in de essentie van de dingen. Nochtans vatten zij dit heel verschillend op. Hoezo?
  2. Welke is de rol van de elementenleer in de geschiedenis van het westers denken?
  3. Leg uit: de vroege wetenschap en filosofie kan men beschrijven als een strijd tussen mythos en logos.
  4. Welke is de rol van Pythagoras in onze cognitieve geschiedenis?
  5. Wat verstaat men onder een empiristische kennisopvatting?
  6. Welke rol heeft de Arabische cultuur voor onze kennistraditie gespeeld?
  7. Welke rol heeft het christendom voor onze kennistraditie gespeeld?
  8. Zijn er bij Plato nog mythisch-religieuze elementen aanwezig?
  9. Is er in het Aristotelisme nog iets dat aan een mythisch-religieuze denkvorm herinnert?
  10. Wat zegt ons het experiment van de ervaringsmachine op het punt van de ervaring van het ‘echte’?
  11. Welk verschil zie je tussen een signaal en een symbool?
  12. Wat betekent ‘twist the lion by its tail’ (in de context van de theorie van de interesses)?
  13. Wat kwam Helen Keller doen in ons verhaal?
  14. Leg uit: er zijn twee heel verschillende noties van ‘het echte’.
  15. Wat is sociobiologie?
  16. Wat is een ervaringsmachine?
  17. Wat is denotatie? Connotatie?
  18. Wat kwam de Kleine Prins nu eigenlijk doen in ons verhaal?
  19. In welke zin is er een conflict tussen de hypothese van de sociobiologen en de eisen van de ethiek?
  20. Waarom kan de beheersingsinteresse niet de enige fundamentele interesse zijn?
  21. Wat is bedoeld met de ‘derde interesse’?
  22. Hoe gebeurde de overgang van de ‘oude alliantie’ naar de ‘nieuwe alliantie’?
  23. Hoe konden, in het licht van hun diepe verschillen, het nieuwe empirisme en het nieuwe rationalisme ooit samengaan?
  24. Leg uit: voor Kant is de kennis van de natuur objectief, en tegelijk ook subjectief.
  25. Leg de titel ‘Hoe overleven we de wetenschap?’ uit.
  26. In welk opzicht is David Hume een uitzonderlijke figuur in zijn tijd?
  27. Wat is bedoeld met ‘de nieuwe alliantie’?
  28. Geef enkele voorbeelden en kommentaren over de rol van machines in het verhaal.
  29. Leg uit: in Aristoteles’ systeem zit de tweespalt tussen twee types van disciplines voor eeuwen verankerd.
  30. In Deel 1 kwamen we met Langer tot de volgende stelling: het belang van symbolen wijst op een intrinsieke interesse in kennis. Wat denk je van die stelling na het toetsen van onze hypothesen aan de geschiedenis, en in het licht van de besluiten die daar in het slotdeel uit worden getrokken?
  31. Geef een voorbeeld van de relevantie van filosofie voor je eigen vak en opleiding.
  32. Geef een voorbeeld van de relevantie van filosofie voor je eigen leven.
  33. Wat is het manifeste beeld?
  34. Waarom en in welke zin kan je de drie interesses ‘symbolisch’ noemen?
  35. Wat is antirealisme?
  36. Welke kritieken had het nieuwe empirisme op het oude?
  37. Wat zeggen Gestalt-afbeeldingen over de verhouding tussen theorie en waarneming?
  38. Verklaar: in het ‘beperkt platonisme’ krijg je een nieuwe opvatting van de deductieve methode die tegen een oudere opvatting reageert.
  39. Verklaar: vanaf de late Middeleeuwen wordt de alliantie tussen de kennisinteresse en een andere interesse stap voor stap vervangen door een nieuwe alliantie tussen kennisinteresse en een derde interesse.
  40. Hoe ziet Sellars de verhouding tussen het manifeste en het wetenschappelijke beeld?

Typevragen 2006

  1. Bespreek de 'wet van de drie stadia'.
  2. Zowel voor Plato als voor Aristoteles is echte kennis inzicht in de essentie van de dingen. Nochtans vatten zij dit heel verschillend op. Hoezo?
  3. Welke is de rol van de elementenleer in de geschiedenis van het westers denken?
  4. Leg uit: de vroege wetenschap en filosofie kan men beschrijven als een strijd tussen mythos en logos.
  5. Welke is de rol van Pythagoras in onze cognitieve geschiedenis?
  6. Wat verstaat men onder een empiristische kennisopvatting?
  7. Wat verstaat men onder een rationalistische kennisopvatting?
  8. Welke rol heeft de Arabische cultuur voor onze kennistraditie gespeeld?
  9. Welke rol heeft het christendom voor onze kennistraditie gespeeld?
  10. Zijn er bij Plato nog mythisch-religieuze elementen aanwezig?
  11. Is er in het Aristotelisme nog iets dat aan een mythisch-religieuze denkvorm herinnert?
  12. Waarom en in welke zin(nen) kan je de drie interesses 'symbolisch' noemen?
  13. Wat zegt ons het experiment van de ervaringsmachine op het punt van de ervaring van het 'echte'?
  14. Welk verschil zie je tussen een signaal en een symbool?
  15. Bespreek het verificatieprincipe.
  16. Wat betekent 'twist the lion by its tail' (in de context van de theorie van de interesses)?
  17. Wat is antirealisme?
  18. In welke zin is het objectieve tegelijk ook subjectief bij Kant?
  19. Wat is het manifeste beeld?
  20. Welke kritieken had het nieuwe empirisme op het oude?
  21. Wat zeggen Gestalt-afbeeldingen over de verhouding tussen theorie en waarneming?
  22. Verklaar: in het 'beperkt platonisme' krijg je een nieuwe opvatting van de deductieve methode die tegen een oudere opvatting reageert.
  23. Verklaar: vanaf de late Middeleeuwen wordt de alliantie tussen de kennisinteresse en een andere interesse stap voor stap vervangen door een nieuwe alliantie tussen kennisinteresse en een derde interesse.
  24. Hoe ziet Sellars de verhouding tussen het manifeste en het wetenschappelijke beeld?
  25. Wat is mythisch denken?
  26. Welke gelijkenis en welk verschil zie je tussen Carnap en Popper op het vlak van demarcatie tussen wetenschap en niet-wetenschap?
  27. Leg uit: rond 1300–1500 zijn er twee of drie wetenschapsbeelden in concurrentie met elkaar.
  28. In welke zin kan men spreken over een 'beperkt' Platonisme?
  29. Wat betekent de uitdrukking 'les animaux-machines'?
  30. Waarom kan je het cogito niet betwijfelen volgens Descartes?
  31. Wat betekent de uitdrukking 'de mechanisering van het wereldbeeld'?
  32. Vergelijk de houding van Descartes, Hume en Kant aangaande het scepticisme: hoe ernstig nemen zij de scepticus?
  33. In welke zin is er bij Kant een objectiviteit van de kennis van de natuur?
  34. Geef twee redenen om te twijfelen aan Sellars' oplossing van de spanning tussen manifest en wetenschappelijk beeld.
  35. In welke zin heeft de praktijk voorrang op de theorie bij Hume?
  36. Wat kwam Helen Keller doen in ons verhaal?
  37. Leg uit: er zijn twee heel verschillende noties van 'het echte'.
  38. Wat is sociobiologie?
  39. Wat is een ervaringsmachine?
  40. Wat is er mis met Comtes opvatting van de mythe?
  41. In welke zin ligt het belang van symbolen in wiskunde anders dan in poëzie?
  42. Wat is denotatie? Connotatie?
  43. Waarom kan de beheersingsinteresse niet de enige fundamentele interesse zijn?
  44. Wat kwam de Kleine Prins nu eigenlijk doen in ons verhaal?
  45. Leg uit: 'de Natuur is het systeem van de wetten van ons verstand'.
  46. In welke zin is er een conflict tussen de hypothese van de sociobiologen en de eisen van de ethiek?
  47. Waarom is Popper gekant tegen het instrumentalisme?
  48. Is Carnap een goed voorbeeld van een verdediger van de intrinsieke kennisinteresse?
  49. Welk probleem zouden Kant en van Fraassen hebben met Poppers realisme?
  50. Is er iets mis met de gedachte dat symbolen intrinsiek zijn omdat ze op kennis en inzicht gericht zijn in plaats van op nut?
  51. Was Aristoteles een realist? En Plato?
  52. Welk verband zie je tussen Descartes, de Baron de la Mettrie en Sellars?