Geologie
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Samenvattingen
Klik hier om de samenvattingen te bekijken
Examens
Januari 2006 reeks 1
- Wanneer onstonden het universum, de aarde en de zon? Wat zijn de argumenten.
- Wat is de kristalchemische gelijkenis en het kristalchemische verschil tussen mica's en kleimineralen. Beschrijf het kristalchemische verschil tussen biotiet en smectiet (denkik). Wat is glauconiet, waar komt het voor.
- Beschrijf met een diepte-temperatuurdiagramma waarom magma's aan de MOR nog zo vloeibaar zijn, en magma's bij subductiezones reeds diep onder het oppervlak stollen.
- Geldt de koolstof 14 methode voor jonge geologische lagen of voor oude. Beschrijf de techniek. moet men correcties doorvoeren, waarom?
Januari 2006 andere reeks
- Pyroxenen/amfibolen/chloriet hebben een specifieke vorm en splijting. Leg uit aan de hand van de kristalvorm via een kristalchemische tekening (van die ketensilicaten/bladsilicaten)
- Leg het verschil in vulkanisme uit, vooral gebaseerd op de genese van de magma (waar komt die vandaan?) voor:
- hotspots
- subductiezone
- MOR
- in een dikke continentale korst (da basisch/zuur/intermediair gedoe enzo)
- De datering van sediment lagen? Hoe? En wat kan het regelmatig omklappen van het magnetisch veld van de aarde hier bij helpen? leg uit.
- Als men zou vragen hoe sterk het gesteente is in het interne van de aarde, wat antwoordt je dan? (vooral ductiel/bros, een grafiek/criterium da ergens in hoofdstuk 8 voorkwam)